De schappen van de supermarkt raken leeg. De huurder heeft de huur al opgezegd. Zal de rechter in een kort geding toestemming geven om de winkel te ontruimen?
FCB B.V. huurt een bedrijfsruimte van eiser. Het gehuurde wordt gebruikt voor de exploitatie van een Albert Heijn supermarkt. Bij e-mail van 22 januari 2018 heeft FCB de huurovereenkomst met eiser opgezegd tegen 25 januari 2019, welke opzegging door eiser is bevestigd. Eiser is daarna in overleg gegaan met een derde waaraan hij het gehuurde kan verhuren na het einde van de huurovereenkomst. Ook die partij zal een Albert Heijn gaan exploiteren in het gehuurde.
Winkel niet meer bevoorraad
De franchiseovereenkomst tussen Albert Heijn en FCB is inmiddels door Albert Heijn ontbonden. De supermarkt wordt niet langer voorzien van voorraad. Tevens is de huur voor november 2018 niet betaald. FCB hanteert bovendien andere openingstijden dan de reguliere tijden. Er is dan ook geen sprake van een behoorlijke exploitatie als bedoeld in artikel 6.1. van de algemene bepalingen.
Lees ook: Geen ontruiming in kort geding
Geen spoedeisend belang
De rechtbank oordeelt als volgt. Bij een gevraagde voorziening in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij, in zijn hoedanigheid van verhuurder, een spoedeisend belang heeft bij een eerdere ontruiming dan per 25 januari 2019. Het gaat om één maand huurachterstand. Op zich is juist dat eiser belang heeft bij een behoorlijke exploitatie van het gehuurde.
Dit was een kort geding. Dan kijkt de rechter altijd om te beginnen naar de vraag of er wel een spoedeisend belang is. In dit geval dus niet. Er was al een nieuwe huurder gevonden die na 26 januari 2019 de exploitatie zou overnemen van de huidige huurder. De verhuurder leed geen schade door de gebrekkige exploitatie. Althans, de rechter vond dat niet bewezen. Daarom ontbrak de noodzaak voor ontruiming.
Bron: ECLI:NL:RBOBR:2018:6220